Onlangs nam ik afscheid van Rob, in een grote kerk onder de rook van Amsterdam, die zo vol zat dat ik me ernstig afvroeg of iedereen wel voor dezelfde uitvaart kwam. De dienst ving aan met het ontsteken van de paaskaars, onder de stemmige klanken van klassieke rockmuziek. Daarna waaierde een lappendeken van mensen uit over de kerkvloer, een bonte afspiegeling van Rob’s kameleontische leven. Er waren yuppen, christenen, hipsters, kunstenaars, padvinders, zorgverleners en hippies. Het officiële deel werd afgesloten door Rob’s levenspartner, die na een langdurig meanderende lofzang op het leven een biodansgroep rond de kist leidde, onder de neuzige klanken van een volstrekt timbreloze Leonard Cohen.
Het wegsterven van de muziek luidde twee minuten stilte in ter ere van de overledene, een stilte die ondanks de hoeveelheid mensen zo intens was dat mijn eigen tinnitus langzaam aanzwelde tot het niveau van een bulderende rivier. En vanuit die situatie borrelde ineens een gedachte op die zo intens pervers was dat het mijn bloed naar het hoofd joeg: wat zou er gebeuren als ik nu een keiharde scheet liet? Mijn fantasie creëerde een wind die onder de kerkbanken doordonderde als een optrekkende Motoguzzi om vervolgens harmonisch uiteen te vallen in een zwerm van glazen vlinders die zich tegen het dakgewelf te pletter vlogen.
Ik stelde mij verontwaardiging voor van het hoogste niveau: woedende blikken, verbeten monden en een zacht schuifelen van nijdige voetzolen; maar ik bedacht me dat er wellicht ook enige ruimte was voor gesmoord gegniffel, een ingehouden proestlach en hier en daar een krampachtig onderdrukte grijnslach. Maar de kans dat iemand mij na afloop zou vergasten op een fikse knuffel en een uitnodiging voor een avondje veganistische pasta achtte ik vrijwel nihil.
Toch was het niet het gevoel van schaamte en schuld dat mij het klamme zweet deed uitbreken, maar het zacht sluimerende geborrel in mijn onderbuik, waarvan ik ineens niet meer zo zeker was of dat slechts mijn verbeelding was. Ik kneep mijn ogen stijf dicht en probeerde mijn paniek te onderdrukken met het oproepen van fijne gedachtes, zoals wuivend gras, seks, mojito’s, de nieuwe cassière bij de Plus en uiteindelijk een voor de hand liggende combinatie daarvan.
Net op het moment dat ik dacht dat de gevreesde interne explosie door mijn psychische barrière heen zou breken klonk een zacht getinkel van klankschalen om aan te geven dat de twee minuten voorbij waren. Opluchting schuimde door mijn aderen en prompt verdween de druk in mijn darmen. De gevoelens van schuld en schaamte over mijn ongepaste en weinig respectvolle fantasieën bleven echter pesterig in mijn gedachten plakken.
Nadat een onzichtbare stem had opgeroepen het leven van Rob te vieren met een drankje en een hapje sloot ik mij plichtsgetrouw aan bij de meute die zich verdrong rondom de lange tafels in de zijbeuken van het kergebouw. Ik knabbelde even op een zuurdesembroodje met humus en nam een slokje muntthee, maar ik slaagde er niet meer in om mij op m’n gemak te voelen en dus besloot ik al gauw te vertrekken.
Snel beende ik naar de parkeerplaats en piepte mijn auto open. Vlak voordat ik in wilde stappen liet ik vanuit het niets een knalharde wind die mijn broek deed wapperen. Een kat schoot onder de auto weg en een passerende dame keek met verwilderde ogen mijn kant uit. Maar op hetzelfde moment schoven de wolken iets uiteen en viel er een dikke, geelgouden zonnestraal op mijn gezicht.
Ik voelde de spanning van mij afglijden: zuivere en onvoorwaardelijke absolutie….
Ik stapte in, het sleepspoor van mijn geur negerend, en drukte op de startknop.