Halverwege de maaltijd wenk ik de dame die mij m’n eten bracht. Als in een animatie, behorende bij een studie met betrekking tot ultieme perfectie in het menselijk bewegingsapparaat, komt ze mijn kant op.
“Alles naar wens?” vraagt ze. Engelentongetjes die de binnenzijde van mijn trommelvlies likken.
“Niet helemaal” antwoord ik naar waarheid.
“Ow?”
“Ik vind het vlees niet echt uitgesproken van smaak, te neutraal en te weinig textuur”, steek ik van wal. “De salade vind ik niet zo inspirerend en de garing van het aardappelgarnituur is niet optimaal. Bovendien had de chef misschien iets minder kwistig met het zout mogen omgaan.”
“Dat vind ik heel vervelend voor U. Maar uiteraard waarderen wij uw mening.”
Aangemoedigd door haar professionele houding ga ik verder: “Wel wil ik graag een compliment geven voor de bediening. Die is bijzonder correct en erg attent. Bovendien ziet U er bijzonder verzorgd uit”.
Haar glimlach plooit haar gezichtje in geometrische vlakken van pure omschuld en een lichte blos trekt daar doorheen. Ze toont een gebit dat tandartsen tot zelfmoord drijft. “Nou, dank U wel. Dat vind ik leuk om te horen” antwoordt ze iets zachter, terwijl haar vingers ietwat verlegen met de zoom van haar blouse spelen.
Ik demp mijn stem enigszins: “Uw bedrijfskleding zit U als gegoten. Toch denk ik dat uw charmes pas volledig tot bloei komen als U deze uittrekt. Ik zou graag samen met U willen onderzoeken of uw vormen niet minstens zo spectaculair zijn als ze in bedekte toestand suggereren. Wat denkt U daarvan?”
Ik hoor haar stem verder dalen, engelentandjes knabbelend aan de trilhaartjes in mijn binnenoor: “Ik ben om elf uur vrij”. Ze draait zich om en loopt met een doekje naar een volgend tafeltje.
Ik pak mijn dienblad en loop richting afruimkar, dik tevreden met mijzelf. Ook als ze bij een snackbar werken mag je dit soort meisjes best als een prinses behandelen.