Tijdens één van de wekelijkse telefoongesprekken die ik voerde met mijn inmiddels overleden broer, ervoeren wij op een kwade dag beiden een totale cognitieve blokkade. Doorgaans behandelden wij in deze gesprekken verschillende onderwerpen waarin wij beiden belang stelden, zoals vrouwen, auto’s, muziek, seks, het na-oorlogse socialisme, haute cuisine, postmodernistische literatuur en tieten. Niet zelden leidden de door ons aangesneden kruisverbanden tussen de verschillende thema’s tot momenten van onvermoede diepzinnigheid. In dit geval liep het gesprek vast op een tamelijk alledaags, maar bijzonder ergerlijk verschijnsel: het niet op een naam of woord kunnen komen terwijl het op het puntje van je tong ligt.
“Kut! Hoe héét die bende nou ook al weer! Ik zie het zo voor me…!”
“Godsamme, hier ga ik dus de hele nacht wakker van liggen.”
“De Italianen doen het in gebak…”
“En met peer en honing! Dit wordt een hele lange nacht als ik er niet op kan komen.”
“Als het me te binnen schiet bel ik je op, beloofd.”
“Prima, maakt niet uit hoe laat.”
En dus zat ik om 02:34 uur, na een halve nacht van piekeren en malen, ineens recht overeind in bed. Nog duizelend van de impact van mijn epifanie greep ik mijn telefoon en wachtte tot er uiteindelijk leven kwam aan gene zijde van de lijn.
“Broer! Ik weet het weer, het is Mascarpone!”
“….waah…?”
“Mascarpone! We zouden elkaar toch bellen, ongeacht de tijd? Dat is dus nu, het is Mascarpone. Ik dacht ik bel je meteen, dan kun jij ook rustig slapen.”
“Mascarpone dus… en bedankt hè..”
Vlak voordat de verbinding verbroken werd hoorde ik op de achtergrond nog even een vrouwenstem: “welke gore oetlul haalt het in z’n botte kanus om midden in de na…!”
Ik ging weer liggen, draaide me om en viel vrijwel meteen, tevreden met mijn goede daden, in een diepe, droomloze slaap.