Als ik uitstap en richting betaalautomaat loop, komt mij over het parkeerterrein een uiterst prettig ogende dame tegemoet, haar rokje demonstratief wapperend om haar lange benen. Als ze me op een paar passen genaderd is, kijkt ze me opvallend samenzweerderig aan. Ik probeer zonder te kwijlen terug te lachen, hetgeen me maar net lukt.
“Meneer”, zegt ze, “ik heb een dagkaart voor U”. Automatisch blijf ik even staan, met die woorden maakt ze namelijk een eind aan de interne woelingen die mij op dat moment bezig houden: gooi ik vijftig cent in de automaat en hoop ik binnen een kwartier het onderdeel te vinden dat ik nodig heb, of koop ik voor twee euro een dagkaart zodat ik vanmiddag eventueel nog kan ruilen? Op het desbetreffende terrein gelden namelijk speciale tarieven om het vastgelopen winkelcentrum weer vlot te trekken: tot een bedrag van twee euro koop je parkeertijd per 15 minuten, daarboven geldt dit bedrag voor de rest van de dag.
Min of meer voor de bühne probeerde ik nog even mijn integriteit overeind te houden: “Eigenlijk mag dat niet…”
“En als nou niemand het ziet?”, zegt ze met een ondeugende blik. Ik kan slecht tegen ondeugende blikken, dus neem ik bij haar auto het kaartje in ontvangst en leg deze op mijn eigen dashboard.
Nog geen tien minuten later loop ik terug, het door mij gezochte onderdeel stevig in de knuisten en vol motivatie om thuis een uitdagende reparatieklus op te pakken. Als ik mijn auto nader, komt mij een bloedstollende blondine tegemoet, met een rokje waarvoor interieurontwerpers de spiegelvloer hebben uitgevonden. Als ik haar nader probeer ik haar mijn meest samenzweerderige blik toe te werpen, ze beantwoord me met een blik waarin ik mijn complete witgoedhuishouding zou kunnen ontkalken.
Nadat ik haar mijn meest beminnelijke glimlach heb toegeworpen loop ik mijn auto voorbij en strijk neer op een terrasje. Als er twee rokjes over de brug komen, volgen er meer. Maar parkeergeld betalen doen ze maar lekker zelf.